Our newsletter (English)
Lees hier onze nieuwsbrief (Nederlands)
Mijn blog van gisteren, over het gebruik van antropomorfismen in de Bijbel waarbij menselijke attributen aan God worden toegekend; de 'bij wijze van spreken,' en dus niet letterlijk bedoeld, laat me niet los. Schrijven we kenmerken en attributen aan God toe, gebruiken we de mens om God te beschrijven inclusief ledematen, organen en emoties, dan is dat helemaal zo'n gek idee nog niet. Was het niet God die het initiatief nam om mensen te maken "naar Zijn beeld en gelijkenis?" Het scheppingsverhaal draait de zaken eigenlijk om: de mens is een "theomorfisme."
Het is een vorm van culturele luiheid om God te vertalen naar een beeld dat we kennen. Hij lijkt op een Nederlander, is tussen de 180 en 190 centimeter lang (omdat ik dat ook ben), werkt graag op het land en draagt geitenwollen sokken omdat deze warm en comfortabel zijn en, mits ze van echte wol gemaakt zijn (dus niet de "Noorse sokken van de markt die vijf euro per drie paar kosten), optimaal vocht afdrijven.
Maar meer dan luiheid is nog dat we Hem maar moeilijk anders voor kunnen stellen; het idee dat Hij op een Australische aboriginal lijkt met onverzorgd haar, een lendedoek (of nog minder) en altijd op blote voeten loopt, met een stok in een mierennest peutert; die van mij ziet er veel beschaafder uit.
Om de mens als theomorfisch uitgangspunt te nemen is vele malen interessanter: de mens als beelddrager van God. Dat dwingt me om eerst naar God te kijken en van daaruit mijn conclusies aangaande de mens te trekken.
Dat creƫert wel meteen een probleem omdat dat wat we over God weten, door folklore, bijgeloof, cultuur en religie wordt bepaald. God is in deze zin geen wetenschap die beoefent kan worden met objectieve en meetbare maatstaven of uitgangspunten. Dus moet er een keuze gemaakt worden; waar baseer ik mijn beeld van God op? Hoe kan ik het beeld waarvan ik blijkbaar vervreemd ben geraakt weer hervinden en weerspiegelen?
Als volgeling van Jezus geloof ik dat we het ware gezicht van God in deze Jezus te zien krijgen (Kol. 1:15, 19-21). Wanneer we het verhaal van Jezus lezen dan is het onwaarschijnlijk dat wat we te zien krijgen onaantrekkelijk is. Als je leest wat Hij te zeggen heeft over hoe het leven geleefd behoort te worden (Mat. 5 tot 8 bijvoorbeeld) dan kan het haast niet anders of het wekt een heimwee en verlangen op naar dat wat we voelen kwijt te zijn geraakt.
Dat deze Jezus zich er vervolgens niet voor schaamt om ons zijn broeders te noemen; tilt je ver boven alles uit.
God hoort helemaal niet op ons te lijken, wij horen op hem te lijken (1 Kor. 13:12).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten