Hier deel II van Jones over dualisme van het wereldlijke en het heilige. Let op, het is nog steeds 1938.
Het Koninkrijk Gods maakt een eind aan het dualisme van het wereldlijke en het heilige.
Wij moeten God terugbrengen naar het leven, het gewone leven. Het gewone leven is onterfd. De zendingsgedachte is er uit weggenomen. We hebben toegelaten, dat het zoo armzalig werd, dat de gewone Christen niets beters meer weet te doen dan te halen, wat er te halen is, en waar het maar te halen is, zonder zich te bemoeien met de Christelijke ethiek of zich te stellen onder het oordeel van het Christendom. God moet weer teruggebracht worden in het leven. We hebben gesproken over den man, die schoenen maakte om de kosten te dekken van het dienen Gods. Dat is goed, maar nog lang niet goed genoeg. Waarom zou hij God niet dienen door het maken van schoenen zelf? Waarom zou hij daarin niet de liefde en rechtvaardigheid Gods leggen, zoodat het maken van die schoenen een voortzetting werd van de incarnatie —Gods incarnatie in de stof? Waarom zou een zakenman niet 's morgens naar zijn werk gaan met eenzelfde gevoel van roeping als de predikant heeft, wanneer hij Zondagsmorgens zijn preekstoel bestijgt? Waarom zou hij niet met evenveel eerbied zijn grootboek ter hand nemen als de predikant zijn gezangboek? Waarom zou ieder schrift geen Heilige Schrift zijn? Onderwijst de leeraar, die les geeft in de mathematica, een „wereldlijk" vak? Werkelijk? Maar wie heeft dan de mathematica geschapen? Wie heeft het heelal gebouwd op een mathematischer grondslag? „God is een getallenkunstenaar", of, zooals sir James Jeans zegt: „God is een zuiver mathematicus". Maar volgt dan de wiskundeleeraar, die de mathematica onderwijst, niet de voetsporen van het goddelijke in het heelal? Is de waarheid, die in de wiskunde te vinden is, iets anders dan de waarheden, die we vinden in den Bijbel? Of is alle waarheid één? Toen ik op de middelbare school ging, heb ik dikwijls geknield naast mijn bed en zoo, op mijn knieën, mijn gewone schoolboeken bestudeerd, biddende mijn weg zoekend door de lessen voor den volgenden dag. Mijn hart brandde binnen in mij bij het gevoel, de waarheid te ontdekken, en ik kon vol eerbied knielen voor elke waarheid, wetend dat die mij bij de hand nam om mij te leiden naar Zijn voeten. Naar Zijn voeten? Maar Zijn voeten stonden daar, op diezelfde plek; die waarheid was reeds de afdruk van Zijn voet. Toen Lord Irwin, de tegenwoordige Lord Halifax, benoemd was tot onderkoning van Voor-Indië, brachten hij en zijn oude vader een geheelen dag door in gebed, zoekend naar licht in de vraag, of hij deze benoeming aanvaarden zou of niet. Aan het eind van dezen bidstond zei de oude vader tegen zijn zoon: „Mijn jongen, ik ben van oordeel, dat je deze benoeming zult moeten aannemen". Lord Irwin kwam in Voor-Indië met een gevoel van roeping. Na een zeer ernstig gesprek van vele uren heeft hij eens tegen me gezegd: „Ik zou graag willen, dat ook U voelde, dat wij beiden werken voor dezelfde zaak". Hij voelde zich net zoo goed een afgezant Gods als een zendeling. Waarom ook niet? De Christen-Indiër, die, als rechter, 's morgens om vier uur opstaat om een gebedsuur te hebben en dan op zijn knieën de vonnissen schrijft voor dien dag, streeft ernaar eeuwige gerechtigheid te brengen in de rechtszaal, opdat zij zich uitwerkt in de verhoudingen tusschen de menschen. Toen een Brahmaansch advocaat op een dag in de rechtszaal zijn zelfbeheersching verloor en de rechter hem zei, tot zijn spijt genoodzaakt te zijn hem daarvoor te beboeten, antwoordde hij: , Mijnheer, als u mij beboet, zal ik dat aanvaarden als een oordeel Gods, want als gij spreekt, spreekt God". Laat niemand nu zeggen, dat zijn beroep een wereldlijk beroep is. Want dat is niet waar.
Zo zie je maar hoe mooi de wereld zou zijn als we allemaal Christen waren...
BeantwoordenVerwijderenArma Fokkema