22 januari 2018

Als de kleur van je kerk je niet aanstaat

Een van de geneugten van het leven in Nederland is dat we, omdat de meeste Nederlanders over een persoonlijk voortbewegingsapparaat beschikken dat langere afstanden in relatief kort tijd kan overbruggen, kunnen kiezen waar en met wie we ons verenigen. Voorbeeld: de kerk. Een zichzelf en de Bijbel serieus nemende gelovige sluit zich aan bij een groep van ongeveer gelijkdenkenden die regelmatig samenkomt in een daartoe bestemd gebouw. De keuze voor zo’n groep wordt bepaald door factoren zoals geografische afstand, traditie en vooral persoonlijke voorkeur. Kort door de bocht: we zoeken aansluiting bij een groep die het meest aan de persoonlijke voorkeur, beleving, overtuiging, wensen en favoriete ‘kleur’ van de zoeker/kiezer tegemoetkomt. Keuze te over in Nederland, met name in de grotere plaatsen. 

Als de ‘kleur’ teveel afwijkt, wordt een nieuwe groep gestart. Zo’n nieuwe groep heeft een fris, groen gazonnetje dat meteen opvalt bij hen deel uitmaken van andere groepen maar die het gazonnetje van hun huidige parochie wat fletsjes zijn gaan vinden. Dat frisse, onbesmette gazonnetje trekt vaak voldoende aandacht om het een en andere aan bladgroen van omringende groepjes weg te kapen. Sommigen noemen dat kerkgroei; ik pleeg het vluchtelingenkampen te noemen.

Vandaag vertrek ik naar een van mijn favoriete plekken in Australië: De Eyre Penninsula. Oppervlakte is 1,3 keer zo groot als Nederlander met een kleine 60 duizend inwoners. Aantal kerken: minimaal. In een 'Church Camp' van Ungarra Church of Christ spreek ik over de Bergrede. Met veel van de leden heb ik in de loop der jaren een hechte vriendschap opgebouwd. Een van de leiders van de kleine geloofsgemeenschap vroeg me eens waarom ik steeds weer terugkwam naar hen in plaats van proberen de kansel te veroveren in een grote stadse kerk. Mijn antwoord was en is simpel: tegen de heersende cultuur van “ik zoek wat bij mij past en aan mijn behoeften tegemoetkomt” is dit een plek waar, omdat de keuzemogelijkheden minimaal of zelfs afwezig zijn, de gelovige zichzelf de vraag stelt: “wat moet ik doen, of hoe pas ik me aan om bij deze kerk te kunnen/mogen horen?” Er is slecht één uitweg indien de gelovige vasthoudt aan het voornemen een hem/haar beter passende kleur te vinden: rijden. Heel ver rijden.

Het is mijn mening en beleving dat ongeacht bij welke groep een gelovige zich ook aansluit, vroeger of later het gras in de hof van de kerk wat fletsjes blijkt. De les die ik bij voortduring leer is: kijk niet naar het gras want je vindt altijd wel wat.

Eugene Petersen vat het kernachtig samen:
Van alle manieren om betrokken te raken bij dat wat we kerk noemen is het samenkomen van de gelovigen de meest absurde -  een bonte verzameling van mensen die op de een of andere wijze op zondagochtend bijeen weten te komen, vaak met een half hart liederen zingen die de helft niet kent of niet mooi vindt, zich op een preek concentreren afhankelijk van hun  vermogen om de stof op dat tijdstip te verteren of het volume en de charisma van de spreker, onbehouwen in hun toewijding en hortend en stotend in hun gebeden.
Maar deze mensen zijn ook de mensen die een diep lijden kennen en God vinden in hun lijden. Dit zijn de mensen die elkaar hun liefde verklaren, er trouw aan zijn door lief en leed en de vrucht van gerechtigheid voortbrengen, de vrucht van de geest die de mensen om hen heen tot zegen zijn…
…Deze groep van welwillende gelovigen is zeer divers en trekt samen op met hen die zich aan de buitenkant niet eens van de welwillenden onderscheiden.
Ik kan in de bijbel geen andere vorm van kerk vinden.

Eugene Petersen, Under the unpredictable plant, 23-4, Vertaling: moi

13 januari 2018

Ik leef vanuit een schaarste

De mens in het enige wezen dat in staat is om de kloof te herkennen tussen wat ze is en wat ze kan zijn, of is bedoeld te zijn. De woorden die ik gebruik om de kant van de kloof waar ik ben, te verbinden met de kant waar ik naar toe wil, worden gekenmerkt door verlangens en intenties.  

Wanneer ik luister naar gebeden komen daar relatief vaak zinnetjes in voor die beginnen met Heer, geef dat…, Heer maak mij (of ons)…, Heer, verander mij (of ons)…, Heer, meer…” Dat zijn gebeden vanuit de schaarste; het idee dat iets er wel is, maar niet in de mate zoals we deze voor ons zien of voor mogelijk houden.
Hierbij wordt erkend dat we 1) ergens zijn, en 2) onderweg maar nog niet gearriveerd zijn. In dezelfde zin verwoorden veel teksten van eigentijdse christelijke liederen deze schaarste. 

Five Members of the Utrecht Brotherhood of 

Jerusalem Pilgrims, c.1541 Jan Van Scorel
Mij spreekt het beeld van een volgeling van Christus als pelgrim aan; altijd onderweg en nooit gearriveerd. Het leven is de reis en de reis het avontuur.
De schaarste van de pelgrim is dat deze, met het beeld van de bestemming voor ogen, nog niet is waar hij wezen wil. Zonder een besef van nog niet zijn waar ik wezen wil, zou ik vervallen in genoegzaamheid. Het is juist de schaarste die mij motiveert; mijn dagen, leven en werk betekenis en zin geeft.

Wat oude poëtische regels zeggen het treffend:

Met lichte zaken op de rug
trotseert de pelgrim d’ elementen.
Weer en wind altijd zijn deel,
't zit hem altijd voor of tegen.

Kuiert fier het ritme van de dag,

schuwt, noch zoekt de furie van morgen.
Biedt het hoofd aan ‘t kwaad vandaag,
met het beeld van ‘t eind voor ogen.

(Auteur onbekend. Oorspronkelijk zes coupletten maar vier ervan moeten als voorgoed verloren worden beschouwd)

Ik hoef niet zo nodig te gaan waar ik niet kan staan (zie vorige Blog). Ik hoef de regen niet te zoeken. Die komt vanzelf. En als het dan regent, moge dan de grote woorden die we zingen en bidden bewaarheid worden. Het “meer” ontvangen we niet voor de regen komt, maar in de hoosbui.

10 januari 2018

De zee inlopen en door blijven lopen

Wat wordt er bedoeld als de aanwezigen, bij voorkeur (of in opdracht van de aanbiddingsleider) staande, met gesloten ogen, armen in de lucht en zachtjes meedeinend op het ritme, zingen “Leid me verder dan mijn voeten kunnen dragen. Ik vertrouw op uw genade, want ik ben in uw nabijheid.”
Het liedje is in de context en met het beeld van een boel water met daarbij wat flinke golven voor ogen gedicht. Een stevige plas water dus en geen siervijver in de achtertuin.

Ik zie mezelf de zee inlopen. De Westenwind (kracht 6-7) stuwt de korte, heftige golven flink op. Ik loop door tot het water me aan de lippen staat. Tussen de golven door haal ik, nu licht paniekerig maar met een air van “mij overkomt niets” adem. Hartslag boven de 150 slagen per minuut. Zoiets is op zich al beangstigend, laat staan als ik vervolgens doelbewust doorloop. Maar dat is wel de strekking van het lied. Doorlopen. Flink zijn; als jij niet meer kan staan krijgt de Heer eindelijk de kans om je te dragen.

Misschien is het een variant op de afschuwelijke generalisatie “wie mooi wil zijn moet pijn lijden,” een gezegde dat wel wordt gebruikt om mensen aan te moedigen die lijden aan door zichzelf toegebrachte pijntjes met als doel mooier of aantrekkelijker uit dat pijnproces te geraken. Dat heeft een bepaalde hoek in de christelijke theologie als waarheid omarmd; we groeien en veranderen pas als het eerste flink zeer heeft gedaan en hangen dit op aan een of twee Bijbelverzen die voor de handigheid uit de context zijn geknipt.[1]

AP Photo/Schalk van Zuydam
Telkens wanneer dit lied wordt gezongen (en dat wordt het nogal eens) zie ik het beeld voor me van de wanhopige en radeloze vader en/of moeder die haar kind aan de dood moet afstaan als gevolg van een dodelijke ziekte, ondervoeding, of wat dan ook.
Of ik zie de door tal van oorzaken gekwelde medemens die al moeite heeft om de voeten aan de grond te houden op de plek waar water en zee elkaar raken.
Het sluit totaal niet aan bij mijn beleving van de werkelijkheid waar wij deel van zijn. Ik krijg de woorden dan ook niet over mijn lippen en doe er het zwijgen toe, de stilte gebruikend om te bidden voor hen die niet kunnen zingen.

Nee, het is typisch een liedje dat door de welvarende gelovige gezongen wordt vanuit de pluche van een comfortabele (steeds vaker) theaterstoel. Goed doorvoed, (bijna) alles op een rijtje en toch lichtelijke ontevreden met de eigen geestelijke toestand: er moet meer te halen zijn. Wellicht dat de diepte uitkomst biedt en dat het daar mag gebeuren.

Dit soort diepte, zoals bezongen in het lied,  hoeven we niet op te zoeken. Die overkomt ons als een ongewenste, kwaadaardige, van z’n lang zal ze leven niet uitgenodigde gast. Sommigen overleven dit soort dieptes niet en dat ligt niet aan hen en ook niet aan God. Het gebeurt. Moge God allen die zich onvrijwillig in de diepte bevinden vasthouden

N.a.v. Oceans, Hillsong United. Hier een link naar de Nederlandse versie. Let op de heerlijk glijdende akkoorden en de opbouw naar de climax…..




[1] Bijvoorbeeld "Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus" (1 Petrus 1:6-7)
Of
“Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn. Wanneer gij door het water trekt, ben Ik met u; gaat gij door rivieren, zij zullen u niet wegspoelen; als gij door het vuur gaat, zult gij niet verteren en zal de vlam u niet verbranden” (Jesaja 43:1-2)

08 januari 2018

Dronk de slang in Genesis koffie of hield'ie alleen maar een kopje vast

Vervolg van vorige Blog

In 1926 werd dominee Geelkerken uit het ambt gezet (met nog enkele predikanten) omdat hij gezegd zou hebben dat de slang in Genesis drie niet letterlijk had gesproken. Eén ouderling, die middels enkele brieven een klacht over deze uitspraken had ingediend werd in het ongelijk gesteld. De ouderling hield echter voet bij stuk, zette z’n hakken in het zand en accepteerde de uitspraak niet. Een kerkscheuring was het gevolg.

Voorstelling van de zonde van Adam en Eva door
Jan Brueghel de Ouden en Pieter Paul Rubens (Gemaakt in 1615)
Volgens de dominee zelf had hij onder andere gezegd dat het vaak moeilijk is uit te maken hoe bijzonderheden in Genesis 3 moeten worden uitgelegd. Hij had erop gewezen dat er “schier evenveel verklaringen als geleerde uitleggers” bestaan en daaraan het volgende zinnetje toegevoegd: “Denk maar aan den boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken, den boom des levens enz.” Overigens had hij daarna de gemeente gewaarschuwd zich hierdoor niet van de wijs te laten brengen en de zondeval een historisch feit genoemd.[1]

De meeste effectieve manier om kernwaarheden door te geven aan een volgende generatie is door deze in verhaalvorm te gieten. Een verhaal is makkelijker te onthouden en is een relatief veilige verpakkingsmethode om de clou van dat verhaal over te dragen.

Wat christenen zonde noemen is ten diepste de keuze van de mens om zonder God te leven; God niet te willen, of nodig te hebben. Genesis drie geeft op dramatische wijze weer hoe deze ‘losmaking van God’ tot stand kwam. Waar we het dus over moeten hebben is het wezen van de zonde en de gevolgen daarvan voor de relatie tussen God en mens, mens en medemens, en de mens en zijn omgeving. Als we ons echter verliezen in een discussie over het welles en nietes van het letterlijke gebeuren van het verhaal zelf, missen we het punt, met hete hoofden, scheuringen en domme uitspraken tot gevolg. Waarom laat de mens zich zo makkelijk verleiden om over bewaardozen te discussiëren en daar elkaar op te beoordelen, alsof dat de belangrijkste zaak is, terwijl het toch om de koffie in de bewaardoos gaat? 

En laten we wel wezen; het verhaal van Genesis wordt steeds weer verteld en herteld waarbij we r analogieën, beelden en taal zoeken en gebruiken die door de moderne mens begrepen wordt. Dat doen we omdat we eigenlijk best weten waar het ten diepste over gaat.

Toen ik colleges volgde in India vertelde een Canadese professor over een Bollywood film die hij recentelijk had gezien en die nogal wat indruk op hem had gemaakt. Hij vertelde in het kort waar de film over ging en vroeg aan de studenten of een van hen wist over welke film hij het had. De Indiase studenten schaterden het uit en zeiden dat dit willekeurig welke Bollywood film dan ook kon zijn. De kern is vrijwel altijd hetzelfde. De acteurs, de setting en de aanloop naar het verraad en de uiteindelijke verzoening verschillen echter steeds.

In Februari 1968 werd in Amsterdam een verzoeningsdienst gehouden waarbij de uitspraken van Assen werden herroepen. Dominee Geelkerken heeft het zelf niet mee mogen maken. Hij stierf in 1960, postuum in ere hersteld.

De synode had veertig jaar na haar oordeel eindelijk begrepen dat het eigenlijk om de koffie gaat.