Een van de geneugten van het leven in Nederland is dat we, omdat
de meeste Nederlanders over een persoonlijk voortbewegingsapparaat beschikken
dat langere afstanden in relatief kort tijd kan overbruggen, kunnen kiezen waar
en met wie we ons verenigen. Voorbeeld: de kerk. Een zichzelf en de Bijbel serieus
nemende gelovige sluit zich aan bij een groep van ongeveer gelijkdenkenden die regelmatig
samenkomt in een daartoe bestemd gebouw. De keuze voor zo’n groep wordt bepaald
door factoren zoals geografische afstand, traditie en vooral persoonlijke
voorkeur. Kort door de bocht: we zoeken aansluiting bij een groep die het meest
aan de persoonlijke voorkeur, beleving, overtuiging, wensen en favoriete ‘kleur’
van de zoeker/kiezer tegemoetkomt. Keuze te over in Nederland, met name in de
grotere plaatsen.
Als de ‘kleur’ teveel afwijkt, wordt een nieuwe groep
gestart. Zo’n nieuwe groep heeft een fris, groen gazonnetje dat meteen opvalt
bij hen deel uitmaken van andere groepen maar die het gazonnetje van hun huidige
parochie wat fletsjes zijn gaan vinden. Dat frisse, onbesmette gazonnetje trekt
vaak voldoende aandacht om het een en andere aan bladgroen van omringende
groepjes weg te kapen. Sommigen noemen dat kerkgroei; ik pleeg het
vluchtelingenkampen te noemen.
Vandaag vertrek ik naar een van mijn favoriete plekken in Australië:
De Eyre Penninsula. Oppervlakte
is 1,3 keer zo groot als Nederlander met een kleine 60 duizend inwoners. Aantal
kerken: minimaal. In een 'Church Camp' van Ungarra Church of Christ
spreek ik over de Bergrede. Met veel van de leden heb ik in de loop der jaren een
hechte vriendschap opgebouwd. Een van de leiders van de kleine
geloofsgemeenschap vroeg me eens waarom ik steeds weer terugkwam naar hen in
plaats van proberen de kansel te veroveren in een grote stadse kerk. Mijn
antwoord was en is simpel: tegen de heersende cultuur van “ik zoek wat bij mij
past en aan mijn behoeften tegemoetkomt” is dit een plek waar, omdat de keuzemogelijkheden
minimaal of zelfs afwezig zijn, de gelovige zichzelf de vraag stelt: “wat moet
ik doen, of hoe pas ik me aan om bij deze kerk te kunnen/mogen horen?” Er is
slecht één uitweg indien de gelovige vasthoudt aan het voornemen een hem/haar beter passende kleur te vinden: rijden. Heel ver rijden.
Het is mijn mening en beleving dat ongeacht bij welke groep een gelovige zich ook aansluit, vroeger of later het gras in de hof van de kerk wat fletsjes blijkt. De les die ik bij voortduring leer is: kijk niet naar het gras want je vindt altijd wel wat.
Het is mijn mening en beleving dat ongeacht bij welke groep een gelovige zich ook aansluit, vroeger of later het gras in de hof van de kerk wat fletsjes blijkt. De les die ik bij voortduring leer is: kijk niet naar het gras want je vindt altijd wel wat.
Eugene Petersen vat het kernachtig samen:
Van alle manieren om betrokken te raken bij dat wat we kerk noemen is het samenkomen van de gelovigen de meest absurde - een bonte verzameling van mensen die op de een of andere wijze op zondagochtend bijeen weten te komen, vaak met een half hart liederen zingen die de helft niet kent of niet mooi vindt, zich op een preek concentreren afhankelijk van hun vermogen om de stof op dat tijdstip te verteren of het volume en de charisma van de spreker, onbehouwen in hun toewijding en hortend en stotend in hun gebeden.
Maar deze mensen zijn ook de mensen die een diep lijden kennen en God vinden in hun lijden. Dit zijn de mensen die elkaar hun liefde verklaren, er trouw aan zijn door lief en leed en de vrucht van gerechtigheid voortbrengen, de vrucht van de geest die de mensen om hen heen tot zegen zijn…
…Deze groep van welwillende gelovigen is zeer divers en trekt samen op met hen die zich aan de buitenkant niet eens van de welwillenden onderscheiden.
Ik kan in de bijbel geen andere vorm van kerk vinden.
Eugene
Petersen, Under the unpredictable plant, 23-4, Vertaling: moi