13 november 2025

Een wel heel smalle weg

Gisteren was ik weer aan het uitstellen. Meestal als ik aan een nieuwe, wat grotere taak begin, zoek ik allerlei excuses om niet te hoeven beginnen. Ik ga bijvoorbeeld mijn bureau opruimen, schrijf een blog (of twee) of ga boeken afstoffen. Daar blader ik dan meteen maar even door. Zo blies ik de stof af van John Bunyan's "De Christen- en christinnereis naar de eeuwigheid". Ik heb een mooi exemplaar; de ongewijzigdde herdruk (1975) naar de uitgave van 1868. Om het uitstel wat verder op te rekken besloot ik tot een reflectie/kritiek op het boek. De illustratie in deze blog is één van de 100 zwart wit platen waarvan het boek rijkelijk is voorzien. Ik heb AI gevraagd er een cartoon van te maken in kleur.

John Bunyan’s "De Christen- en christinnereis naar de eeuwigheid" geldt als een iconisch werk binnen de christelijke literatuur en wordt vaak gepresenteerd als een spirituele gids voor nieuwe gelovigen (mijn moeder gaf me een pocketuitgave op mijn 18e verjaardag en lange tijd is de in het boek geportretteerde mannelijke hoofdrolspeler, Christen, mijn mimese* geweest). De bijbehorende beeldtaal, zoals de bekende poster die de brede en de smalle weg visualiseert, draagt een krachtige symboliek uit: de brede weg representeert wereldse geneugten, terwijl de smalle weg staat voor een leven dat exclusief gericht is op God en het hemelse einddoel. Deze tegenstelling impliceert een spirituele reis die gekenmerkt wordt door afzondering, ascese en een rigide focus op het persoonlijke zielenheil.

Deze voorstelling van het geloofsleven weerspiegelt een vorm van geestelijk individualisme waarin de pelgrim zijn sociale relaties—met partner, kinderen en gemeenschap—ondergeschikt maakt aan zijn persoonlijke verlossing. Bunyan’s Christen sluit zich letterlijk af voor de roep van zijn gezin, wat wordt gepresenteerd als een daad van geestelijke heldhaftigheid. Deze benadering roept vragen op over de balans tussen persoonlijke toewijding en relationele verantwoordelijkheid binnen het christelijk ethos.

Hoewel de metafoor van de pelgrimstocht een waardevolle spirituele oriëntatie biedt—gericht op zingeving en bestemming—dreigt zij, in Bunyan’s interpretatie, de bredere roeping van de gelovige in de wereld te marginaliseren. De Bijbel getuigt immers van een geïntegreerd leven waarin liefde voor de naaste, toewijding aan het gezin, arbeidsethos en maatschappelijke betrokkenheid fundamentele uitingen zijn van navolging van Christus. Door deze dimensies impliciet te associëren met de ‘brede weg’, lijkt Bunyan een reductie van het christelijk leven tot een innerlijke, geïsoleerde reis te bepleiten.

Deze eenzijdige spiritualiteit weerspiegelt zich ook in de wijze waarop veel westerse gelovigen de Schrift benaderen: via de lens van de Persoonlijke Pastorale Toepassing (PPT), waarbij de vraag centraal staat wat de tekst betekent voor het individu, los van bredere sociale of ecclesiale contexten. Dit individualisme versterkt het idee dat het geloof primair een privéaangelegenheid is tussen ‘God en mij’.

Tegenover deze benadering staat een groeiende beweging van gelovigen wereldwijd die de ‘kokervisie’ van het geïsoleerde pelgrimageleven afwijzen. Zij zoeken naar manieren om hun geloof relevant te maken in een wereld die geconfronteerd wordt met sociale, ecologische en morele crises. Voor hen is de smalle weg geen pad dat zich onttrekt aan de wereld, maar een levensstijl die zich juist midden in die wereld manifesteert—door dienstbaarheid, opofferingsgezindheid en liefdevolle betrokkenheid.

In dit licht verdient Bunyan’s werk een herinterpretatie. Niet om de kernboodschap van toewijding en volharding te verwerpen, maar om deze te herijken binnen een theologie die het Koninkrijk van God niet slechts als toekomstig einddoel ziet, maar als een realiteit die reeds hier en nu gestalte krijgt. De smalle weg is dan niet de route van religieuze afzondering, maar van belichaamde navolging in het dagelijks leven—waar de gelovige ingaat en uitgaat en weide vindt (Joh. 10:9), onder de hoede van de Herder.

*Over de mimese schijf ik binnenkort een aanlat blogs

12 november 2025

🎵 Psalm 42 en skinny jeans: een ontmoeting tussen traditie en trend

Een goede vriend van mij heeft buren die lid zijn van een traditionele protestantse kerk. Ze zijn best vriendelijk, maar over hun geloof praten ze niet zo makkelijk. Dat hebben ze van huis uit niet echt geleerd. Toch gebeurde er iets bijzonders toen ik bij hen op bezoek was.

Ze hebben een zoon die zwaar gehandicapt is. Hij heeft dag en nacht zorg nodig, kan niet zien en heeft moeite met leren. Maar wat hij wél kan, is indrukwekkend: hij kent bijna alle 150 berijmde psalmen uit zijn hoofd. En hij is altijd vrolijk.

Ik vroeg hem wat zijn favoriete psalm was. “Psalm 42,” zei hij. Dus ik begon te zingen:

’t Hijgend hert, der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar ’t genot
Van de frisse waterstromen,
Dan mijn ziel verlangt naar God...
Ja, mijn ziel dorst naar den HEER;
God des levens, ach, wanneer
Zal ik naad'ren voor Uw ogen,
In Uw huis Uw naam verhogen?
 (Vers 1, er zijn er nog 6) 

Zodra ik begon, zong hij meteen mee. Hij kende het hele vers. Dat raakte me. Het deed me denken aan vroeger, toen we op de basisschool elke week een psalm uit ons hoofd moesten leren. Op maandagochtend moesten we die dan opzeggen aan de juf of meester. En ja, dat telde mee voor je rapport!

Veel van die psalmen ben ik vergeten, maar zodra je er eentje inzet, komt de tekst en melodie vanzelf weer boven drijven. Het zit ergens diep opgeslagen.

Later sprak ik met de buurvrouw over muziek in de kerk. Ze snapte niet waarom sommige kerken steeds nieuwe, hippe liedjes willen. Ze zei: “Ik red me prima met de Psalter.” En eerlijk? Ze heeft een punt. Als je goed kijkt naar de inhoud van veel moderne kerkliedjes, is het soms lastig om een boodschap te bespeuren die verder gaat dan een claim op vrijheid, overwinning, emotioneel welbevinden en abstacte ideeën die de nodige fantasie vergen om ook maar enig aanknopingspunt te vinden met de rauwe werkelijk van het leven.

In de traditionele kerk zie je ook dat de dominees zich nog kleden zoals vroeger: netjes, ingetogen, met een boodschap van respect en eerbied. Dat is geen toeval, daar zit een gedachte achter.

Aan de andere kant heb je de ‘vrije’ kerken. Daar draait het meer om vrijheid, authenticiteit en een losse sfeer. Maar ook daar zie je trends. De moderne prediker? Die herken je meteen: ultra skinny jeans met gaten, een hoodie, sneakers en een stoppelbaardje. Voilà, het uniform van de jonge, moderne, vrije prediker. Ze zijn echter minder vrij dan ze menen te zijn.

Iedere stroming heeft z’n eigen stijl en verhaal. Maar soms, zoals bij die jongen en Psalm 42, zie je dat deze oude woorden ongevoelig zijn voor trends, generatie op generatie houvast bieden en oude en nieuwe narratieven verbindt.

07 augustus 2025

Ik kom uit de kast

Het is een langachtig proces geweest en ik heb een klein beetje geworsteld met de vraag of ik wel of niet uit de kast zou komen. 

Je zou het een allergie kunnen noemen waarbij de manifestatie ervan in hevigheid toeneemt bij korte en/of langdurige blootstelling aan het fenomeen dat de bron van die allergie is.

Voorheen was het trouwens geen fenomeen. Althans, terugkijkend of luisterend realiseer ik me dat het altijd al trekjes ervan had; subjectieve, veronderstellende, vooringenomen, propagerende en selectieve.

Op de voorpagina van Het Vrije Volk van 25 november 1960, waarvan een reproductie op de deur van mijn kantoor te zien is (25/11/1960 is de dag dat ik het levenslicht zag), is onder andere te lezen dan J.F. Kennedy junior geboren is en dat Elizabeth Taylor zich in een zonnig land gaat voorbereiden op haar rol in de film Cleopatra (het is bij het ter perse gaan van de krant nog niet bekend naar welk zonnig land ze zal afreizen). Ook nieuwswaardig genoeg om op de voorpagina te drukken is dat een aalmoezenier in Nieuw-Guinea een boomkangoeroe cadeau heeft gekregen en dat het dier via Schiphol gezond en wel in Rotterdam is aangekomen.

En daar had de familie het dan over tijdens de avondmaaltijd. Of toen de duiding van feitensnippertjes al in gang was gezet waarbij de duiding zich naar de voorgrond roeptoetert en de feiten overschaduwt of zelfs opslokt; ik weet niet of er een specifiek omslagpunt aan te wijzen is. Temeer daar het (ik duid hier) een glijdende schaal is waarbij de socials -iedereen een eigen podium- een belangrijke, zo niet doorslaggevende plek hebben ingenomen.

De vraag wat waarheid is, dat wat overeenstemt met de werkelijkheid (probleem: ook werkelijkheid is meestal een interpretatie), is hierbij allang niet meer relevant. Het lijkt erop dat velen hun verzie van de werkelijkheid als onbetwistbare waarheid zijn gaan beschouwen en als hakken in het zand planten. Om dan nog tot een constructieve dialoog te komen is als water naar de zee dragen.

Het moderne elkaar overschreeuwen met denkbeeldige feiten en feitjes is niet veel anders dan het leven in onze oertijd waarbij naburige stammen elkaar als vijanden beschouwden en maar met veel moeite tot elkaar konden komen. We overgieten dat met een beschaafd sausje.

In een eerdere blog heb ik al gemopperd over de achterlijkheid van ons eigen NOS journaal; een instituut dat al lang over haar houdbaarheidsdatum heen is en gewoon door blijft gaan met het maken van wat de redactie vindt dat wij moeten weten. Teletekst doet wat dat betreft meer voor ons in 20 seconden dan het journaal in twintig minuten.

Als gevolg hiervan ben ik in toenemende mate aan ambivalentie en ambiguïteit gaan leiden. Mijn constructen (sociale, geloofs en wereldbeeld) staan op de helling. De paradox is dat ik de ontwikkeling van de socials hiervoor een blommetje verschuldigd ben. Zonder deze immense verwatering en vertroebeling van het "nieuws" zou het waarschijnlijk nooit zo ver zijn gekomen en was ik in mijn vertrouwde kast gebleven waarbij de solide constructie ervan mij het schijnbare houvast verschafte om me tot mezelf, de ander, God en de wereld om me heen te verhouden.

Dus het hoge woord moet eruit. Ik betreur de wereld dat het zover heeft moeten komen maar heb vastgesteld dat ik nieuwsmijder ben geworden. Het is eigenlijk nieuwsmijder.2: ook het oude nieuws moet worden bevraagd.

04 februari 2025

Als wij... dan GOD!

Een vraag die ik me al heel lang stel is waarom veel preken een hoog suggestief gehalte kennen die de ontvanger van de geïnterpreteerde woorden de schuld van het niet of onvoldoende kunnen waarmaken ervan bij zichzelf zoekt.

Veel preken en overdenkingen richten zich op het "wat zou kunnen of moeten zijn". Ons creatieve vermogen om te verbeelden helpt daarbij om te zien en voelen wat we wensen dat werkelijkheid zou zijn. Niet alleen in de verbeelding maar in onze relatie tot de ander en de wereld. En dan niet in zo'n slappe, verdunde versie van wat we als (geestelijke) werkelijkheid belijden en zlefs durven te claimen.

Wensdenken.

Als wij maar meer zouden bidden, vasten, proclameren, geloven...
Als meer mensen meer zouden bidden, vasten, proclameren, geloven...

God zou staan te popelen om meer te doen maar er zijn er blijkbaar nog te weinig die meer bidden, vasten, proclameren, geloven...


De keuze tussen het duiden en begrijpen van de aarde vanuit de hemel of de hemel vanaf de aarde staat hierbij centraal. Veel predikers en uitleggers kiezen bewust of onbewust voor de eerste optie en zouden die hemel graag onze kant op willen wensen, manifesteren, buigen of eisen. De mens trekt dan altijd aan het kortste eind want voldoet onvoldoende aan de voorwaarden om de hemel meer onze kant op te doen neigen. Als dat de boodschap is die ik meekrijg is het niet ondenkbaar dat ik na verloop van tijd mijn geloofshanddoek in de ring gooi; ik doe het toch nooit goed genoeg.

Het perspectief verandert als je bij de aarde begint en tracht woorden uit de hemel te verbinden met je leven in het hier en nu met alle drama, blijspel, voor- en tegenspoed, overwinningen en nederlaag. Dan is er plaats voor mysterie, verbazing, paradox, beweging, geloof en ongeloof. De mens is daarbij niet langer zijn eigen sta in de weg maar ervaart een vrijheid waarbij geen plaats meer is voor schuld.

Schuld is een van de krachtigste motivaties in religie en reden waarom veel gelovigen krampachtig vasthouden aan instituten, dogma's en conventies en deze verdedigen, desnoods met hun leven.

In het centrum van dit reële conflict staat Jezus, die op mysterieuze wijze de aarde en de hemel verbindt. Mysterieus omdat het zich niet door logica laat verklaren. Hoewel ik me regelmatig nog schuldig voel, hebben die schuldgevoelens niet langer te maken met het, vooral in christelijke kringen, of lange tijd mezelf opgedrongen idee dat de magere manifestatie van de hemel -God- wel mijn, jouw en/of onze schuld moet zijn.

Door het handelen van Boven voorwaardelijk te maken aan verplichtingen die we van beneden zouden moeten nakomen, van schulden die we zouden moet inlossen, is er nog steeds sprake van religie. Het is angst die religie effectief instandhoudt en daarmee de macht die leiders en woordvoerders van dat systeem over de mens heeft.

En dat is de ergernis die ik ervaar bij veel suggestieve preken en overdenkingen. Ik snap het wensdenken dat erachter zit maar niemand is er echt bij gebaat. Behalve het schuldgevoeld dat weer heerlijk is gevoed.

20 januari 2025

God en de afstandsbediening

De knippers en plakkers vinden dat Jezus alles zal doen wat we in zijn naam vragen (Johannes 14:13-14)  er nu eenmaal staat zoals het er staat en dat we daar iets mee moeten. Helemaal mee eens!

Als "(alles) wat jullie dan in mijn naam vragen, dat zal ik doen" en "Wanneer je iets in mijn naam vraagt, zal ik het doen"  over letterlijk alles en wat voor ietsen we kunnen bedenken zou gaan, heeft de kerk een historisch en actueel probleem. Ze heeft dan consistent onvoldoende geloof getoond, en doet dat nog steeds, om dat alles en alle denkbare 'ietsen'  - dat we 1) vragen in de naam van Jezus (op grond van Zijn gezag) en 2) waardoor, door de Zoon, de grootheid van de Vader zichtbaar wordt - op grote schaal werkelijkheid te zien worden.


Kan het zijn dat veel van wat we vragen en niet krijgen komt omdat dat vragen gericht is op de bevrediging van de eigen hartstochten? Stonden en staan dan echt al mijn wensen en (onverhoorde) gebeden in het teken van eigen plezier? Ben ik echt zo'n narcist?

Her en der zien we en horen we getuigenissen van manifestaties als antwoord op gebeden in Jezus naam en die aan God worden toegeschreven, maar dat is eerder uitzondering dan regel. Belooft Jezus hier iets dat slechts binnen het bereik ligt van (super)gelovigen die aanvoelen of weten welke gebeden slechts de grootheid van de Vader als doel hebben en zich daarmee kwalificeren voor verhoring?

Het alles en iets gaan verder dan het vragen in Jezus naam en het leiden tot de grootheid van de Vader die zichtbaar wordt als die gebeden beantwoord worden.

Direct hierop vervolgt Jezus zijn betoog dat is onderbroken door dit zijweggetje naar het vragen in Zijn naam. "Als je mij liefhebt, houd je dan aan mijn geboden". Een koppeling tussen beantwoord gebed en het houden van zijn geboden moet niet te vlot worden gelegd. Dan zou namelijk een beantwoord gebed vergelijkbaar zijn met een reep chocola die men krijgt bij een goed antwoord. Dan zijn we terug bij een godsbeeld dat gebaseerd is op de inspanning die men moet plegen om in een goed blaadje bij die god te komen en vooral blijven.

We kunnen het niet los zien van Jezus nadruk op de intieme relatie met de Vader waar we door de Heilige Geest deel aan krijgen.
Jezus zinspeelt op het leven, het lijden en de tegenstand waar zijn volgelingen mee te maken gaan krijgen en bereid ze daar in dit en de volgende hoofdstukken op voor, zodat ze hun geloof niet verliezen.

De werkelijkheid die hij schetst zou de volgelingen zomaar de moed in de schoenen kunnen doen zakken. Als ik er bij was geweest en dat wat ons te wachten zou staan tegenover het alles en iets zou plaatsen, zou ik hem zeker gevraagd hebben waar dat alles en dat iets plotseling was gebleven. Ik kreeg namelijk even en heel stellig de indruk dat ik in zijn naam het weer, potentiële en echte vijanden, ziekten en een boel meer kon bedienen; ik heb immers een afstandsbediening in de hemel en zijn naam is Jezus. Zat ik ernaast?
Laten we wel wezen: de haat van de wereld, vervolging, uit de synagoge gezet worden, gedood worden door hen die denken God daarmee te dienen. Oeps.

Met dit grotere narratief in gedachten ontkom ik er niet aan om dat alles en iets te verbinden aan het spirituele. Ook in deze smallere context is dat alles en iets al ingewikkeld genoeg. Het vasthouden aan het geloof is geen kattenpis, zelfs als men niet te maken heeft met fysieke vervolging en ziekte.

Johannes 14:13-14
Jakobus 4:3 (hēdonē)
Johannes 15 en 16

09 januari 2025

Wat ik nu toch in mijn kofferbak aantref!

Regelmatig rol ik door enkele pagina's op LinkedIn en andere SM. Die oefening is niet zo best voor mijn zelfvertrouwen. De beloofde uitkomsten van de uitgestalde waar wekken gevoelens van jaloersheid op; wat goed allemaal. Bijna te mooi om waar te zijn. Is het allemaal zo goed en mooi of zitten er ook best wel wat opgepoetste drollen tussen, of drollen met een gekleurd strikje erom (die verkopen een stuk beter).

De Amerikaanse antropoloog en hoogleraar David Graeber (1961-2020) ontwikkelde een theorie (niet geheel onomstreden) rondom het idee van Bullshit Jobs; werk waarvan degene die dit werk uitvoert zelf vindt dat het feitelijk nutteloos is. Graeber onderscheidt enkele categorieën:
Administratieve assistenten, liftoperatoren en receptionisten, zijn er vooral om iemand anders belangrijk te laten lijken of voelen. Dan zijn er banen die actief schadelijk zijn voor de samenleving, zoals bedrijfsjuristen en lobbyisten, militaire banen en beroepen in de financiële sector. Ten slotte spelen ook managers hierin een rol, omdat zij kunnen bijdragen aan het creëren van meer sociaal nutteloze taken.

In tijden van bezuinigingen is het niet ongebruikelijk dat bedrijven contracten met managers en consultants niet verlengen of zelfs afkopen; niet echt goed voor het zelfbeeld van de weggestuurden.

Hoewel velen niet langer direct betrokken zijn bij de oeractiviteiten van de mens, zoals jagen en verzamelen, lijkt het diep verankerd te zijn in het wezen van de mens.

Vanmorgen vroeg stak ik de A13 over. Nog geen zes uur en in beide richtingen spoedt een eindeloze stroom van auto's met achter het stuur veelal solistische jagers en verzamelaars. Op weg waarheen? Waar is de kofferbak mee gevuld of zal deze zich aan het eind van de jacht mee hebben gevuld? Een opgedirkte drol of iets dat wezenlijk bijdraagt aan het welzijn, groei en ontwikkeling van het zelf, de ander en de omgeving (mijn definitie van "werk")?

Dat opgefokte, o zo belangrijk lopen doen over mijn activiteiten; ik wil daar eigenlijk niet aan mee doen. En dat is de grote paradox waar velen zich waarschijnlijk in herkennen. De wereld waarin ik deel van uitmaak voelt niet zelden als een dolgedraaide drol waar ook ik middenin zit. Ook al is het werk dat ik doe uiteraard wel belangrijk, in tegenstelling tot jouw werk...

Verbeeld ik het me nu of kan het echt zo zijn dat, als ik door LinkedIn rol, ik me gewaarword van een luchtje dat verdacht veel ruikt als een drol?