Met mijn vulpen in de aanslag staar ik naar het lege vel papier dat voor me ligt. Ik probeer woorden te vinden waar de vrouw van een goede vriend die onlangs is gestorven, misschien iets mee zou kunnen. Moeten dat dan troostende woorden zijn? Of bemoedigende? Moet het gaan over wat ik voel, vind en beleef of moet ik me proberen in haar situatie te verplaatsen? Of moet het juist over hem gaan? Of over God? Of gewoon lekker abstract houden zoals "hij is nu op een betere plek," of "hij heeft nu geen pijn meer," of wat dan ook met een dergelijke strekking?
Wat ik ook bedenk, het klinkt allemaal leeg en gekunsteld.
Het vel blijft leeg. Misschien lukt het morgen.
Naarmate ik ouder word, heb ik makkelijker vrede met een leeg vel. In die zin inspireren de drie vrienden van Job me wel die, nadat ze van Jobs rampspoed hebben gehoord, besluiten om hem op te zoeken om hun medeleven te betuigen en hem te troosten.
Ze beginnen goed: "Zeven dagen en nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed (2:13)".
Da's een leeg vel. Een veelzeggend vel.
Wat ze vervolgens allemaal te zeggen hebben lijkt niet veel meer dan een kladje met een boel vlekken.
De mens rest niets anders dan toch die pen ter hand te vatten. Maar achter de woorden die volgen moet de gedeelde leegte tastbaar zijn. Een gedeelde smart maakt de smart van hem of haar die het zwaarste deel torst ietsiepietsie dragelijker.
Steeds vaker sta ik met een mond vol tanden.
Die brief? Die komt wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten