Het circus waarbij twee overleden pausen tegelijk heilig
zijn verklaard is voorbij en nu mogen de beide mannen wereldwijd officieel vereerd
worden. De praktijk van de heiligverklaring is zo’n duizend jaar na Christus
ontstaan. De praktijk is op geen enkele wijze verbonden aan Bijbelse
instructie. Het is een manier om mannen en vrouwen die veel betekent hebben voor
het Christelijke geloof of, beter gezegd, de Katholieke Kerk[1],
respect en eer te betonen en dit officieel vast te leggen. Dat deze heiligen
ook worden geacht een plaats in de hemel te hebben ingenomen is er ook bij
verzonnen. Of het nu gaat om “officiële” heiligen of niet, in wezen houden de
meeste mensen er eenzelfde praktijk op na door manieren te vinden om de
nagedachtenis aan een dierbare overledene levend te houden. Daar is niets mis
mee.
De heiligverklaring is een dubieuze manier van het omgaan
met het begrip “heilige” en het is zuur dat juist de kerk, die toch haar
bestaan en praktijk ontleend aan de Bijbel, er zo’n gruwelijke draai aan heeft
gegeven. De Bijbel kent namelijk geen dode heiligen; slechts levende heiligen. “Heilige”
is geen titel die de mens aan een ander toekent maar de wijze waarop God die
mannen en vrouwen benoemt die door Hem apart zijn gezet. In de geschiedenis en
ontwikkeling van de mensheid lezen we hoe God een onbetekenend volk uitkiest om
“Heilig” te zijn; apart gezet door en voor Hem om in de barbaarse wereld een
economie, sociale-, en maatschappelijke orde te demonstreren die gekenmerkt
wordt door de wetten en verordeningen die door Hem zijn ontworpen. Dat dit volk
het er niet zo best van af bracht is te lezen in het Oude Testament; Israël kon
de verwachtingen die God aan haar stelde niet waarmaken. Ondanks het voortdurend
falen om dat Heilig zijn in praktijk
te brengen, geeft God de moed niet op en begint keer op keer opnieuw met zijn
volk. De komst van de Verlosser, Jezus Christus, verandert het speelveld.
Christus wordt nu “de heiliging” van
de mens en in (of rondom) Hem vormt zich een wereldwijde gemeenschap van hen
die apart zijn gezet: heiligen die hun leven inrichten volgens de (spel)regels
die binnen het Koninkrijk van God gelden. Het belangrijkste onderwijs over die
spelregels beslaat “slechts” drie hoofdstukken (Mattheus 5, 6 en 7).
Een belangrijk spanningsveld waarin de christen leeft is het
feit dat er enerzijds niet op een heiligverklaring hoeft te worden gewacht. Door het
geloof maakt de christen van het ene op het andere moment uit van die apart
gezette groep die “heiligen” worden genoemd. Anderzijds is het waarmaken van die status een verhaal dat een leven lang (en ver daarna duurt); je bent er nooit mee klaar.
De christen worstelt met het feit dat zijn/haar leven voortdurend door zichzelf
en anderen langs de hoge lat van kenmerken van dat heilig zijn wordt gelegd,
terwijl de eerste, vaak moeizame stappen nog maar net worden gezet. Een levende
heilige zijn maakt het leven echter veel interessanter dan af te moeten wachten
of ik na mijn dood door anderen heilig genoeg zal worden bevonden. Wat God
betreft is het een uitgemaakte zaak; heilig verklaard worden kan slechts in het
hier en nu gebeuren. Een postume heiligverklaring zit er niet in.