23 november 2015

Opzouten met dat traditionele gedoe!?

Acht november 2015

Zo tegen tienen rijd ik het plaatsje Buxton binnen, zet de auto stil en druk het rechterraam open. Zoals verwacht hoor ik ergens klokken luiden, een wekelijks terugkerend pogen om de slapende dorpelingen te verleiden zich ter kerke te begeven. Aangezien ik al wakker, en in Buxton ben, laat ik me deze ochtend verleiden. Sterker, ik ben met dat uitdrukkelijke doel naar Buxton gereden. De (Anglicaanse) kerk blijkt Saint Peter’sFairfield te zijn en ik volg een groepje bejaarden die zich langs voor altoos zwijgende, want begraven, vroegere kerkgangers een weg naar de voordeur schuifelen.

Binnen tref ik een kleine dertigtal 70-plussers, één jonger echtpaar van in de zestig en een nog jonger echtpaar met twee kinderen aan. Het orgel speelt zachtjes een eeuwenoud gezang terwijl achterin het veertien koppige koor in witte gewaden de laatste weerbarstige plooien in voorkeurspositie dwingt. De kerklokken verstommen, wat voor de aanwezigen het signaal is om het geroezemoes te staken en een gepast gedragen houding aan te nemen. In processie begeeft het koor zich naar de hun toegewezen plaats: links en rechts van het altaar, dat aldoor zichtbaar is en in het uur dat volgt knikjes krijgt van iedereen die ook maar iets doet of zegt in de bijeenkomst. Buiten, achter de eeuwenoude glas-in-lood ramen en metersdikke muren, blaft een hond en blijft dat doen.

Behalve de preek weet ik precies wat er gezegd gaat worden door de dominee en de aanwezigen. Het script heb ik al gekregen en in twee minuten gelezen. Sterk liturgisch en bevat voor de routiniers geen enkele verrassing. Het is voorspelbaar en traditioneel. Mocht een van de vroegere kerkleden, die om de kerk heen begraven liggen, de euvele moed hebben om uit het graf op te staan en besluiten om als eerste daad een kerkdienst mee te maken; hij of zij zou zonder enige moeite aanhaken, alsof de tijd heeft stilgestaan.

Ik geniet. Maar waarom? Alles wat ik in de vorige drie alinea’s schreef zou eerder aanleiding kunnen zijn om gek gillend te maken dat ik wegkom.
Waar de evangelische wereld zich bij voorkeur druk maakt om de individuele geloofsbeleving en opteert voor een vrij waaiende Geest van God (die van ons toestemming krijgt om Zijn werk vrijelijk te doen) staat hier het collectief meer centraal; God en ons, God en de wereld, God en de kerk waarbij het kruis en het altaar letterlijk zichtbaar zijn en waarop voortdurend wordt gewezen (al die aandacht op Christus zou zowaar kunnen gaan irriteren).

We vieren avondmaal, zingen mijn favoriete lied AmazingGrace en bidden het Onze Vader. Ook al ken ik geen mens in deze kerk; ik voel me helemaal met deze mensen verbonden. ‘t Is familie.
De preek kan ik me niet herinneren. Wel dat het bijzonder vaag was en minder dan tien minuten duurde. Was niet zo heel erg. Ook weer een belangrijk verschil. In de Evangelische kerk staat de preek centraal; de dienst wordt opgebouwd rondom de verkondiging. In deze kerk is de heel de dienst het Woord. Alles wat gesproken word is Woord. Sommigen zullen dat benauwend vinden; voor mij werkt het bevrijdend.

Uiteindelijk vertrek ik als laatste voordat de koster de deuren sluit.

Terug in de auto zet ik de binnenspiegel recht en zie mijn spiegelbeeld. Ik realiseer me dat ik meer grijze haren heb dan dat ik dacht of wenste en zie in mijn ooghoek de tientallen grijze grafstenen. Ik schud de nare gedachte van me af en rijd het heuvellandschap van Derbyshire in. Stilletjes bid ik het Onze Vader nog een keer. 

17 november 2015

Daar is de Here God niet zo heel erg blij mee, weet je.

De intocht van Sinterklaas zal in veel kerken een aardige aanleiding zijn geweest om het “kindermoment” aan vast te haken. “Ben jij ook wel eens jaloers op je vriendje die een groot cadeau heeft gekregen, terwijl jij een stomme chocoladeletter kreeg?” Het is bedoeld als retorische vraag omdat het correcte antwoord “ja” behoord te zijn. Vervolgens het inkoppertje “als jij jaloers bent moet je weten dat de Here God daar niet zo heel erg blij mee is”.

Als je een poosje naar “de Here God is daar niet zo heel erg blij mee” staart, roept dat onvermijdelijk vragen op. Bijvoorbeeld: bestaat er een soort van glijdende schaal van blijdschap bij God die omgekeerd evenredig is aan het niveau van mijn gevoelens van jaloersheid, of welke andere zaken dan ook die God meer of minder blij zouden maken? Met andere woorden: Hoe jaloerser ik ben hoe minder blij God met mij is?

Gisteren naar drie preken geluisterd waarin eenzelfde achterliggende gedachte verborgen zit:
  • We moeten liefhebben. (Hoe meer ik liefheb hoe blijer God van me wordt)
  • We moeten geloven in een letterlijke schepping van zes dagen en een heerlijke jonge aarde. (Hoe letterlijker ik de Bijbel neem, hoe meer aaitjes over mijn bol ik krijg van God)
  • We moeten kappen met zelf werken. (Hoe meer ik toegeef dat ik niets kan, hoe beter God uit de verf komt)

Wat is nu mijn probleem hiermee? Mijn liefhebben zal altijd tekorten vertonen. Mijn vragen en worstelingen met de Bijbel zullen waarschijnlijk alleen maar toenemen en dat “zelf werken of hem laten werken” is zo’n abstracte gedachte dat niemand kan vertellen hoe dat dan werkt, anders dan het introduceren van nog meer abstractie, zoals “loslaten” en “overgeven”.

Kortom, een overweldigend gevoel van “ik doe het nooit goed genoeg” heeft zich in de krochten van mijn ziel genesteld en dat wordt vrijwel iedere keer als ik naar een preek luister bevestigd. Maar één ding weet ik en dat is dat er, om even bij de denkbeeldige glijdende schaal te blijven, een kantelpunt is dat werkelijk alles verandert. Dat kantelpunt is Christus. Door een unilaterale daad van Hem ben ik bevrijd, en met God en medemens verzoend. Daar komt geen glijdende schaal aan te pas. Door die daad van Hem en mijn geloof in die daad is mijn werk, mijn leven en zijn mijn relaties bevrijd.

Met andere woorden, ik zie en hoor nog teveel Sinterklaas met een achteloos verborgen maar wel degelijk aanwezige Zwarte Piet in preken en studies, en mis het hoofdstuk over verlossing waarmee alles in een ander perspectief komt te staan en we in een relatie met God staan waarbij synergie[1] centraal staat.

Ik reken het mijn collega's niet te zeer aan, hoor. Wat ik namelijk niet mis is het verlangen dat doorklinkt in veel preken  en verwoordt wat velen voelen: juist omdat we overweldigd zijn door de liefde Gods, willen we het zo graag goeddoen en Hem behagen. Daar is volgens mij niets mis mee.




[1] 1 Corinthiërs 3:9

01 november 2015

Geven maakt gelukkiger dan ontvangen?

Geven maakt gelukkiger dan ontvangen

Met deze woorden moedigt de apostel Paulus de leiders van de gemeente in Efeze aan om, door hard te werken, de zwakken te steunen[i]. De zorg voor, en steun aan gevangenen, zieken, hongerigen, dorstigen, vreemdelingen en naakten wordt door Jezus gewaardeerd als daden op Hem gericht[ii]. Geven wordt hierbij van alle abstractie ontdaan; het is een zichtbare en praktische manifestatie van het koninkrijk van God.

De uitspraak “Geven maakt gelukkiger dan ontvangen”, kan gemakkelijk worden aangewend om een publiek te bespelen; wie wil er immers niet gelukkig zijn? Het “geluk” zou zomaar evenredig kunnen toenemen met de omvang van de gift en wellicht een tienvoudig rendement opleveren…
Ja, de gever kan zich zomaar gelukkiger gaan voelen. De relatie geluksbeleving en geven wordt regelmatig wetenschappelijk onderzocht en aangetoond. Daar waar de mens overeenkomstig Gods scheppingsorde handelt zal men er over het algemeen een goed gevoel aan overhouden.

Talloze publicaties richten zich op het belang van “geven”; de gelukkige optie die tegenover de minder gelukkige optie van “ontvangen” staat. Maar waarom is het “ontvangen” de ondergeschikte optie?
Tussen de gever en ontvanger ontstaat gemakkelijk een positie van afhankelijkheid. In de zendingswereld is het niet ongewoon dat gevers hun gift een specifieke bestemming geven of de besteding ervan met allerlei voorwaarden vergezeld doen gaan. Paulus begreep dat zo’n afhankelijkheidspositie zijn missie niet ten goede zou komen en werkte er hard aan om dat te voorkomen. Hij voorzag in zijn eigen onderhoud en dat van zijn team door, onder andere, bij te klussen[iii]

Waar het op aankomt is dat de gever geeft in het vertrouwen dat de gift wordt aangewend voor het doel dat de ontvanger aangeeft. Hier houdt de verantwoordelijkheid van de gever op. Nu is het aan de ontvanger om een betrouwbaar rentmeester blijken te zijn. De ontvanger is nu verantwoordelijk en daar hangt wel wat gewicht aan.

Geven doen we allemaal (middelen, tijd, aandacht, geld). Een wijze investering is in de doelgroep waar we Christus vinden en dienen: de zwakken. Net als in de tijd van de apostel Paulus is en blijft het teamwerk. Een belangrijke reden waarom we over Paulus lezen is dat hij zich omringde met tientallen mensen die een groot aantal (part time) taken op zich namen. In zijn brieven worden er meer dan veertig met name genoemd en/of bedankt. Het is dankzij de gaven van dit team dat Paulus uiteindelijk in Rome terechtkwam om aan het hof het Evangelie te verkondigen. Als ontvanger van deze bijzondere gaven betaalde Paulus een prijs en was zich voortdurend bewust van de verantwoordelijkheid die dit met zich meebracht[iv].

Om ervoor te waken dat het geven niet wordt gereduceerd tot een administratieve transactie is de relatie tussen de gever en de ontvanger voor groot belang en dient ingebed te zijn in een theologie van gemeenschap[v]. De mens is geschapen om in een gezonde relatie met God, de ander en de schepping te leven en te bewegen; met een gedeelde opdracht maar afzonderlijke taken en verantwoordelijkheden. Daar is niet langer sprake van geven of ontvangen maar van “delen” in de investering en de opbrengst.

Gepubliceerd in het GO Magazine van Operatie Mobilisatie, September 2015, nr 333.



[i] Handelingen 20:32-35
[ii] Matteüs 25:31-46
[iii] Zie Handelingen 18:2
[iv] Romeinen 1:14-16 Hij staat bij de Joden en Grieken in het krijt
[v] Genesis 2:18